Energietransitie zonder platte CO2-tax: Wel goed, geld terug!
Een verkoper die gelooft in zijn waar trekt een klant graag over de streep met de kreet ‘Niet goed, geld terug’. Dit in de wetenschap dat een tevreden klant geen claim legt op deze garantie. Kan dat wat zijn voor het klimaatakkoord?
Als gevolg van de felle discussie over CO2-beprijzing in de industrie sleept het Nederlandse klimaatakkoord zich al maanden van uitstel naar uitstel. Het akkoord dat de frisse herstart voor de Nederlandse energietransitie had moeten zijn, brengt zo juist nieuwe frustratie en extra vertraging.
Toch blijft succes in zicht. In publieke uitingen onderschrijft de industrie de onvermijdelijkheid van transitie. De opgave voor 2030 (14,3 miljard kilo minder CO2 dan in 1990) staat niet ter discussie en ook het vergezicht van praktisch nul CO2 in 2050 kent brede instemming. De strijd gaat niet over de noodzaak van CO2-reductie maar over het tempo en de rekening.
Een CO2-heffing stimuleert en remt tegelijkertijd
Voor serieuze CO2-reductie zijn serieuze investeringen nodig. Het onderhandelingsresultaat van de industrie maakt niet aannemelijk dat de nodige investeringen inderdaad plaats zullen vinden. Bij doorrekening van de maatregelen kwam het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) uit op 6 tot 13,9 miljard kilo in plaats van de gevraagde 14,3 miljard kilo reductie.
In reactie op de onvoldoende van het PBL kondigde het kabinet een CO2-heffing aan. Een belasting op elke ton CO2, als heldere prikkel om de uitstoot snel te verminderen. Zo’n heffing is ook in de uitvoering helder: De betreffende bedrijven rapporteren de uitstoot al ten behoeve van het ETS.
Helaas kost alle reductie tijd. Als het in een fabriek 4 jaar duurt om een verbetering door te voeren die de uitstoot in een klap met 35% procent terugdringt, betaal je met een heffing 4 jaar lang voor 100% van de initiële uitstoot. Zo neemt een platte CO2-heffing een serieuze hap uit het investeringsbudget, dat juist nodig is om de beoogde CO2-reductie waar te maken.
En daar zit de patstelling. De milieubeweging, planbureaus en het kabinet geloven niet dat de noodzakelijke investeringen in industrie zonder CO2-heffing tot stand zullen komen. De industrie blijft erbij dat ze de 14,3 Mton CO2-reductie waar zal maken, op voorwaarde dat het kabinet de internationale concurrentiepositie niet verpest met een nationale CO2-heffing.
3,5 procentpunt per jaar en we lullen nergens meer over
Deze patstelling is wellicht te doorbreken met de logica van een goede verkoper. Een industrie die gelooft in zijn reductiepotentieel trekt de milieubeweging, planbureaus en het kabinet graag over de streep met een garantie die in principe geen geld kost. Dit in de volste overtuiging dat de transitie in de industrie inderdaad zal slagen.
Zo’n ‘gratis’ garantie kan in de uitvoer even simpel als een CO2-tax zijn. De huidige uitstoot van de industrie kennen we al uit de registraties van de Emissieautoriteit. Voor de industrie in totaal zo’n 50 miljard kilo en voor bijvoorbeeld Shell individueel zo’n 7 miljard kilo per jaar. De beoogde uitstoot in 2050 is ook helder, zowel voor Shell als voor alle collega’s: Nul.
Een emissiereductie van 100% in dertig jaar betekent dat de uitstoot dertig jaar lang jaarlijks met gemiddeld 3,3 procentpunt (van de huidige uitstoot) moet krimpen. Laten we 3,5 procentpunt aanhouden om een beetje marge in te bouwen. Voor Shell betekent dat dat de uitstoot jaarlijks met (gemiddeld) 0,25 miljard kilo moet krimpen. In 2030 zou de uitstoot van Shell dan 4,5 miljard kilo bedragen en medio 2048 zou Shell emissievrij produceren. Mooi op tijd, niets te vroeg.
Het beschreven tijdspad minimaliseert direct de zo gevreesde weglek van CO2-uitstoot over de Nederlandse grenzen. Wereldwijd netto nul uitstoot in 2050 betekent wereldwijd jaarlijks dezelfde 3,3 à 3,5 procentpunt reductie.
De CO2-uitstoot die volgens dit tijdpad onacceptabel is in Nederland, is ook onacceptabel in alle andere landen, branches en bedrijven die het wereldklimaatakkoord (Parijs) onderschrijven. Als er al sprake is van weglek dan is die tijdelijk. Als we daar niet op durven vertrouwen, heeft de energietransitie sowieso geen zin.
Vijf jaar volledige investeringsvrijheid met prestatieregeling
Om Shell en de industriële collega’s aan te sporen de noodzakelijke reductie te realiseren, stellen we een fictieve CO2-prijs vast. Omdat de industrie zelf in de hand heeft of het deze heffing betaalt, is deze stevig: € 100 per ton CO2. Elk jaar wordt het fictieve heffingsbedrag vastgesteld op basis van de uitstoot in het jaar ervoor. Voor Shell in 2020 bijvoorbeeld € 700 mln.
Dat bedrag moet Shell op de balans reserveren maar hoeft Shell – uitgaande van goed gedrag – nooit daadwerkelijk af te dragen: Wel goed, geld terug.
Omdat we begrijpen dat investeren jaren kost en eigenlijk altijd stapsgewijs gaat, krijgt een bedrijf steeds 5 jaar de tijd om zijn CO2-reductie waar te maken. Dat biedt direct ruimte om de investeringen in CO2-reductie te laten samenvallen met gepland groot onderhoud aan installaties. Stel bijvoorbeeld dat Shell tot 2024 geen enkele emissiereductie realiseert maar in dat jaar een grote upgrade aan de raffinaderij doorvoert, die vanaf dan jaarlijks 2,5 miljard kilo CO2-uitstoot voorkomt.
Dan is Shell in één klap klaar voor 2030. Zonder een cent CO2-belasting af te dragen.
Sneller mag zeker en blijft de moeite waard
De gemiddeld 3,5 procentpunt per jaar is nadrukkelijk een minimuminspanning voor elk bedrijf individueel en daarmee niet via emissiehandel te verrekenen. Daar is en blijft het ETS voor. Voor bedrijven die de uitstoot sneller willen reduceren, blijft de prikkel van emissiehandel via het EU-ETS lucratief.
Partijen die het tempo van jaarlijks 3,5 procentpunt – ondanks het ontbreken van een platte CO2-heffing – financieel niet kunnen bijbenen, kunnen aanspraak maken op subsidie voor CO2-reductie via de SDE++.
Besef daarbij wel dat deze fictieve heffing in de basis niets oplevert voor de schatkist. Ook geen budget voor subsidies. Die zullen uit de algemene middelen moeten komen. Ook voor de SDE++. Ook voor de industrie.
Dit zie ik niet als bezwaar. Het overheersende sentiment jegens de industrie is niet constructief. Het is in ons aller belang dat de industrie de transitie doormaakt en (dus) voor onze economie behouden blijft.
Uiteindelijk moet er echt gepresteerd worden
De weerbarstige praktijk kan natuurlijk ook tegenvallen, zelfs met de beste bedoelingen. Stel bijvoorbeeld dat Shell’s geplande onderhoudsronde een jaar vertraging oploopt en de CO2-uitstoot in 2025 onverhoopt nog altijd groter is dan 6,75 miljard kilo; dan moet Shell de € 700 mln – die al 5 jaar daarvoor was geoormerkt – toch overboeken.
Als het in de loop van 2025 alsnog lukt om de vertraging in te lopen blijft de schade evengoed prima behapbaar. De CO2-uitstoot heeft Shell dan (effectief over 5 jaar) zo’n € 20 per ton bovenop de ETS-prijs gekost.
Maar als de vertraging structureel blijkt, doet het wel degelijk pijn. Als Shell’s uitstoot in 2030 nog boven de 5,8 miljard kilo blijft steken, loopt deze heffing voor Shell in de miljarden. Dat lijkt me een heldere prikkel om zover niet te laten komen.
Als deze prikkel inderdaad werkt – de Nederlandse industrie als geheel doet het minimale of meer om onder deze regeling tot 2030 geen heffing te betalen – is de in 2030 gerealiseerde reductie (50 miljard kilo * 3,5 procentpunt * 5 jaar) 8,8 miljard kilo. Het is opvallend lastig een eenduidige waarde voor de CO2-uitstoot van de industrie in 1990 te vinden. Mogelijk is het – om de 14,3 miljard kilo in 2030 te halen – verstandig om de procentpunten reductie de eerste 5 of 10 jaar naar boven bij te stellen. Dat is sowieso geen gek idee. Het liefst beginnen we steiler, de laatste kilo’s uitstoot zijn tenslotte lastiger uit te bannen dan de eerste.
Imagecredit: Chris Liverani, via Unsplash Public Domain (sticker added by WattisDuurzaam)
Ontdek meer van WattisDuurzaam.nl
Abonneer je om de nieuwste berichten naar je e-mail te laten verzenden.
“Als er al sprake is van weglek dan is die tijdelijk. Als we daar niet op durven vertrouwen, heeft de energietransitie sowieso geen zin.”
We kunnen daar niet op vertrouwen. Weglek (en het risico op weglek) is een ernstig probleem en absoluut onacceptabel. Er moeten harde garanties komen dat de overheid alles zal doen wat nodig is om weglek permanent de kop in te drukken. Bedrijven die co2vrij willen worden moeten daar blindelings op kunnen vertrouwen.
Dat kan door grenscorrecties toe te passen (voor zowel invoer als uitvoer).
Zolang weglek niet serieus genomen wordt is het bereiken van een co2-vrije industrie ondenkbaar en is alle beleid om daar te komen een verspilling van tijd en geld.